|

Een koude nacht
vrijdag 27 november 1931 in Putbroek, een buurtschap van Maria-Hoop in de tegenwoordige gemeente Echt-Susteren.
Het is even na middernacht. De doodse stilte onder de heldere hemel wordt verscheurd als er schoten klinken.
Eerst hagelschoten en even later pistoolschoten. Dan wordt het weer stil.
Verschillende getuigen verklaren later de nachtelijke schoten te hebben gehoord,
al verschillen de verklaringen wat betreft het aantal schoten.
Zo hoorde boer Reijnders zestien schoten. De vrouw van P.J. Claessen hoorde vanuit haar bed zes schoten.
Niemand is dan nog verontrust, waarschijnlijk zullen het douaniers zijn geweest, die smokkelaars hebben betrapt.
De grens is vlakbij en de bewoners zijn wel wat gewend. En nadat vader Kersten van zijn vrouw heeft gehoord dat zijn zonen thuis zijn,
draait hij zich om in bed. Verder maakt niemand aanstalten om op dat moment te achterhalen wie er geschoten heeft en op wie.
De volgende ochtend missen de ouders van Willem en Mathias Kersten en van Frans Werens hun zonen en blijken hun bedden onbeslapen.
Maar nog steeds is niemand ongerust, want stropen en smokkelen was in die tijd niet vreemd voor veel mensen in deze arme streek.
Ook niet voor de twee zonen Kersten en hun neef Werens. Regelmatig stroopten zij in de nabijgelegen bossen.
Toen in de middag van 28 november de mannen nog steeds niet thuis waren gekomen, werd
moeder Kersten toch ongerust. Navraag bij de politie leerde, dat ze in ieder geval niet betrapt
waren bij het stropen en werden vastgehouden.
Bij navraag blijkt dat de jongemannen even voor twaalf uur ’s nachts na een kaartspel bij de familie Kersten thuis,
naar het nabijgelegen bos zijn gegaan om te kijken of de strikken die Willem ’s ochtends had uitgezet klein wild hadden opgeleverd.
Sindsdien is er niets meer van de mannen vernomen.
Ook de boswachter en bij de douane bleek, dat deze inderdaad ook schoten hebben gehoord.
Waarop de boswachter de rijksveldwachter in het nabijgelegen Posterholt inschakelde.
Vervolgens werd ook de Koninklijke Marechaussee in Echt ingelicht.
Intussen was niet alleen iedereen in het dorp op de hoogte, maar ook de wijde omgeving wist van de vermissing van de mannen.
Het was intussen avond geworden en te donker om te gaan zoeken. De familie vreesde het ergste, maar kon op dat moment niets doen.
De volgende ochtend verzamelden zich enkele marechaussees en rijksveldwachters om het particuliere bosgebied de ‘Annendaal’ te doorzoeken,
daar waar de schoten vandaan waren gekomen. Ook werd boswachter Van den Elzen ingelicht.
Van den Elzen zei geen schoten te hebben gehoord in de nacht ervoor en gaf aan dat hij geen zin had om mee te gaan zoeken
naar de drie vermiste mannen. Van den Elzen stond bekend als een begenadigd schutter
en één van zijn belangrijkste taken als jachtopziener en boswachter was het opsporen van stropers.
Iets wat hij maar al te graag deed. Dat maakte hem niet geliefd in de omgeving.
Een gruwelijke vondst
Intussen hadden zich ruim veertig dorpelingen gemeld om mee te helpen zoeken met de politie en marechaussee.
In linie trok de groep door het bos en al snel werd een eerste spoor gevonden:
een zaklantaarn die aan één van de broers Kersten toebehoorde. Even verderop vond men bloedsporen en een stuk broekriem,
dat herkend werd als van één van de mannen.
Al vlug vond men een omwoeld stuk grond en begon men te graven. Al snel kwamen drie petten tevoorschijn en
nadat men verder groef een hoofd. Het was één van de jongens, die men zocht.
Toen men verder groef vond men ook de lichamen van de twee andere vermisten. De lichamen waren vol met schotwonden,
van één van de slachtoffers was een arm er bijna afgeschoten.
De lichamen werden meegenomen en naar Echt gebracht voor sectie. De kuil werd afgezet en bewaakt door twee politiemannen.
Niet veel later bezochten de officier van justitie, de rechter-commissaris en de griffier de plek in het bos.
Er werd overlegd en men was van mening, dat boswachter Van den Elzen onmogelijk de schoten niet gehoord zou hebben,
aangezien hij hemelsbreed niet ver weg woonde.
Van den Elzen werd aangehouden en aan de officier van justitie voorgeleid
naar de plek, waar de mannen begraven hadden gelegen in het bos. Van den Elzen gedroeg zich onverschillig
en verklaarde dat hij die bewuste nacht om half twaalf op bed had gelegen en niets had gehoord, zoals hij eerder ook al had verklaard.
Omdat er geen concrete bewijzen tegen hem waren, liet de officier hem weer naar huis gaan,
ondanks de protesten van de aanwezige bevolking.
Wel liet de officier van justitie het huis van Van den Elzen doorzoeken, waarbij vier geweren en vijf revolvers in beslag werden genomen
voor onderzoek.
Op dinsdag 1 december arriveerde een arts uit Leiden voor lijkschouwing op de gevonden lichamen.
Op alle drie de lichamen werden sporen van hagelpatronen gevonden. Bovendien
toonden alle drie de lichamen ten minste één schotwond in de rug, waarbij de schoten van zeer dichtbij moesten zijn afgevuurd.
In één van de lichamen werd zelfs een stuk riem gevonden dat door een schot van dichtbij in het lichaam was terecht gekomen.
Duidelijk was in ieder geval dat de mannen een gruwelijke dood waren gestorven.
Vlak bij de locatie van hun tijdelijke graf werden kogelhulzen gevonden, die na controle afkomstig bleken te zijn
van één van de revolvers die bij boswachter Van den Elzen in beslag waren genomen.
Na overleg werd besloten tot arrestatie van
boswachter Van den Elzen en zijn zoon Mathijs, met wie hij die zondagavond samen was gezien toen ze uit het café vertrokken.
Beiden werden de avond van de arrestatie nog verhoord, maar beiden ontkenden iets met de dood van de mannen te maken te hebben.
Enkele dagen later werden de lichamen van de jonge mannen met een eenvoudige lijkwagen,
getrokken door een paard, vanuit Echt naar Maria-Hoop gebracht.
Vanaf het begin van het dorp werd de stoet begeleid door de plaatselijke schutterijen, waarvan de slachtoffers lid waren.
Duizenden mensen zouden zich in het kleine buurtschap hebben verzameld om de begrafenis bij te wonen.
De lijkdienst vond plaats in de Rectoraatskerk in Maria Hoop, waar een grote menigte zich had verzameld.
Terwijl de beide moeders zich al in de kerk bevonden, volgden de vaders en andere familieleden de lijkbaren de kerk in.
De uitvaartmis werd bijgewoond door de burgemeesters van Bunde en Geulle
(eigenaar van het bosperceel) Echt en Posterholt evenals enkele leden van Provinciale Staten.
Na afloop van de dienst liep de begrafenisstoet naar het nabij gelegen kerkhof.
Marechaussee en politie hadden het kerkhof vrijgehouden voor familie, autoriteiten en genodigden.
Na de sprekers mochten ook belangstellenden de laatste eer bewijzen bij het gezamenlijke graf van de slachtoffers.

Willem Roubroeks
De dood van de drie mannen deed de mensen in Putbroek denken aan de vermissing van Willem Roubroeks.
Roubroeks woonde in het gehucht Diergaarde vlakbij de Duitse grens en was het vijfde kind in een gezin van tien.
Sinds 24 augustus was niets meer van hem vernomen. Omdat de 24-jarige Willem wel vaker een paar dagen niet thuis kwam,
omdat hij aan het stropen of smokkelen was, zag zijn familie in eerste instantie geen reden voor ongerustheid.
Pas na een week realiseerde de familie
zich dat Willem verdwenen was.
En nu met de gruwelijke gebeurtenissen in het bos, vroeg men zich af of de jonge Roubroeks een zelfde lot was overkomen.
Vrijdag 4 december verscheen een bericht in de krant dat de bossen door de eigenaren waren vrijgegeven
om te zoeken naar Willem Roubroeks.
Het bericht werd de volgende dag gecorrigeerd, het was namelijk enkel toegestaan onder begeleiding van de lokale politie te zoeken.
Dat tweede bericht had echter niet iedereen bereikt en de mannen Jansen en Gerrits uit Diergaarde waren zaterdagochtend
bij het ochtendgloren een bosterrein van Jhr. Van Aefferden, burgemeester van Bunde en Geulle, binnengelopen.
Het terrein lag op slechts tien minuten van de kuil waarin een week eerder de lichamen van de drie mannen uit Putbroek waren gevonden.
Op een klein open plekje tussen opgaande dennen werd hun aandacht getrokken door een lichte verhoging van de bodem.
De mannen begonnen te graven en werden al snel getroffen door een lijklucht.
Toen zij een stuk textiel tegenkwamen stopten de mannen met graven en waarschuwden de politie.
In korte tijd verzamelde zich een menigte bij het bos, waar de twee mannen onder toezicht van justitie het gevonden lichaam opgroeven.
Het lichaam lag met het hoofd achterover en opgetrokken knieën en verkeerde al in ernstige staat van ontbinding.
Het lichaam werd daarna door familieleden geïdentificeerd aan de hand van met name de kleding.
Omdat het lichaam al in zo’n slechte staat verkeerde, was het niet meer mogelijk het te vervoeren om sectie uit te voeren.
De grafkuil werd daarom met zeildoek afgesloten en met aarde bedekt. ’s Nachts hielden marechaussee en politie de wacht,
waarna de volgende dag ter plekke sectie werd verricht.
Bij de lijkschouwing vond de arts al snel de eerste aanwijzing. Achter het oor had het slachtoffer een schotwond van een jachtgeweer,
waardoor de schedel was gespleten en de wervelkolom in de nek was stukgeschoten.
Het schot moest van zeer dichtbij zijn gelost. Na de sectie werd het lichaam in een kist gelegd,
die door de marechaussee werd verzegeld. De kist werd vervolgens naar het kerkhof van Maria-Hoop gebracht
waar de kist na zegening door de priester ter aarde werd besteld, naast de drie andere slachtoffers.
De volgende dag vond er in de Rectoraatskerk van Maria-Hoop een plechtige lijkdienst plaats.
Het grafmonument
Op 15 mei 1932, Pinksterzondag, werd het grafmonument voor de vier slachtoffers ingezegend.
De belangstelling was groot. Het uit baksteen opgetrokken grafmonument is het meest opvallende monument
op de kleine begraafplaats van Maria-Hoop.
Het monument is ontworpen door J. Wielders uit Geleen. In 1999 is het grafmonument gerestaureerd en opnieuw ingezegend.
Er zijn bij de restauratie vier hardstenen tegels geplaatst met de namen van de slachtoffers
en werd het monument afgewerkt met hardstenen dekplaten. Op het monument linksboven de tekst:
“Bid voor Frans Werens / Willem Kersten / Mathias Kersten / Willem Roubroeks”.
Rechtsboven de tekst: “Heer geef hen de eeuwige rust, en het eeuwig licht verlichte hen. Dat zij ruste in vrede. Amen.
“ Een kruis met centraal een Christuskop siert het monument in het midden.
Moordkruisen
Niet alleen was genoeg geld gedoneerd voor een groot grafmonument,
ook was geld beschikbaar om op de plaats van de moord een groot kruis op te richten.
Dit naar een eeuwenoud gebruik, waarbij op de plaats van de moord een zogenaamd moordkruis werd geplaatst.
Van oudsher werd op de plaats waar iemand door geweld om het leven was gebracht (soms moord,
maar meestal was het doodslag) een kruis geplaatst, vaak van steen.
Een moordkruis is een type memoriekruis, en hoewel de naam anders doet vermoeden,
niet per se bedoeld ter herinnering aan het slachtoffer.
Dergelijke kruisen waren vooral bedoeld als een oproep aan de voorbijganger te bidden voor het zielenheil van het slachtoffer.
Het verschil met vree- of zoenkruisen is dat dergelijke kruisen werden opgericht door de dader
naar aanleiding van een gewelddadige dood
en waarvan de plaatsing een gerechtelijk bevel was, dat in sommige gevallen overigens afgekocht kon worden.
Met name de provincie Limburg kent tal van moordkruisen. De oudste dateert waarschijnlijk uit de veertiende eeuw.
Na inzegening van het grafmonument vertrokken de aanwezigen van het kerkhof naar de plek van de moord
waar het daar geplaatste kruis werd ingezegend.
Later zijn er twee beelden bij geplaatst, namelijk van Maria en van de apostel Johannes, waardoor een heuse calvariegroep ontstond.
Een calvarie verwijst naar de kruisiging van Christus en daarmee naar het lijden van Christus.
Velen noemen het kruis aan de Annendaalderweg het moordkruis van Putbroek,
zo staat het ook omschreven op het bij het monument geplaatste ANWB-bord.
Wellicht dat het zo bedoeld is, maar door het toevoegen van de twee andere beelden is een calvariegroep ontstaan.
De calvariegroep is in 1997 gerestaureerd, mede dankzij de opbrengst voor het boek ‘Het drama van Putbroek’.
Moordkruis Annendaalderweg -
Op de plek waar de mannen zijn begraven na de moord staat een eenvoudig kruis.
(afbeelding Stichting Kruisen en Kapellen in Limburg)
Een tweede kruis is al vlak na de vondst van het graf geplaatst in het achtergelegen bos op de plek
waar de drie slachtoffers van de moord in november 1931 hun tijdelijke graf vonden.
In eerste instantie een houten kruis, geplaatst door de eigenaar van het bosperceel,
maar later vervangen door een exemplaar van gietijzer.
Tegenwoordig staat er een eenvoudig kruis met de namen van de drie slachtoffers en het jaartal 1931.
Dit kruis is ter vervanging van het in de jaren negentig van de vorige eeuw gestolen kruis.
De stichting Kruisen en Kapellen in Limburg hanteert dit kruis als moordkruis
en het kruis aan de Annendaalderweg als ‘Kruis Calvariegroep Putbroek’.

Moordkruis Roubroekss
Even naast de bosrand staat het kruis dat herinnert aan de dood van Willem Roubroeks.
In de bosrand naast de Breukelderveestraat waar Willem Roubroeks werd gevonden staat ook een kruis.
Op het gietijzeren kruis de naam W. Roubroeks en het jaartal 1931. Ook hier is het originele kruis gestolen
en is door de Stichting Kruisen en Kapellen Echt in 1996 een nieuw kruis geplaatst.
Beide kruisen zijn in beheer bij deze stichting.
Het proces

Aankomst van familieleden van de slachtoffers bij het paleis van Justitie voor de rechts- zitting.
door Zuiden, Fotopersbureau Het - Stadsarchief 's-Hertogenbosch, Netherlands
Dinsdag 31 mei 1932 startte het proces tegen vader en zoon Van den Elzen bij de rechtbank van Roermond.
De publieke belangstelling voor het proces was groot en ook de pers was in grote getalen aanwezig.
Vijfendertig personen deden hun getuigenis voordat vader en zoon Van den Elzen werden gehoord.
Beiden bleven bij hun eerdere verklaringen ’s nachts thuis te zijn geweest en de schoten niet te hebben gehoord.
Hierna hoorde de vader een levenslange gevangenisstraf wegens dubbele moord tegen zich eisen en de zoon 12 jaar wegens poging tot moord.
De advocaat van de beide verdachten eiste vanzelfsprekend vrijspraak.
Het proces liep door tot diep in de avond, waarbij de emoties in het publiek soms zo hoog opliepen dat de rechter
dreigde de publieke tribune te ontruimen.
Dinsdag 14 juni deed de rechter uitspraak. Van den Elzen senior werd tot 15 jaar veroordeeld
wegens doodslag en zijn zoon 8 jaar wegens poging tot doodslag. De rechtbank achtte niet bewezen dat beiden ‘tezamen en in vereeniging'
Willem Kersten opzettelijk van het leven hadden beroofd’.
Alle spullen die in beslag waren genomen van de mannen moesten worden teruggeven,
met uitzondering van het jachtgeweer en de revolver waarmee de misdrijven waren gepleegd. Deze dienden vernietigd te worden.
Vader en zoon hoorden het vonnis onbewogen aan en gingen in beroep, dat in augustus van dat jaar diende in Den Bosch.
Weer was de publieke belangstelling enorm groot.

Rij wachtende belangstellenden bij het paleis van Justitie
voor de rechtszitting inzake het hoger beroep in de moordzaak Putbroek.
Bij het hoger beroep werden de getuigen opnieuw gehoord.
Opvallend was dat de aanklager voor de zoon een lagere gevangenisstraf eiste, namelijk vier jaar wegen poging tot doodslag.
De rechter had eerder 8 jaar opgelegd. De strafeis voor de vader was hetzelfde gebleven.
Uiteindelijk oordeelde de rechter dat de straf van de vader
gehandhaafd bleef en dat de zoon voor 6 jaar werd veroordeeld.
Eind oktober 1932 diende in Den Haag het cassatieberoep dat
beide verdachten hadden aangetekend, maar dit werd resoluut
verworpen door de Hoge Raad. Beide mannen werden naar Leeuwarden
gebracht waar ze hun gevangenisstraf zouden uitzitten.
Naar deel 2 >>>
|